- mei 3, 2019
- Gepost door: Otto Volgenant
- Categorie: Alle berichten
Persvrijheidsmonitor 2018 in het thema van veiligheid
Persvrijheidsmonitor 2018
Tekst: Mr. Otto Volgenant en Dr. Tarlach McGonagle
In 2018 was veiligheid van journalisten een belangrijk thema. Serieuze aanslagen op de gebouwen van De Telegraaf en Panorama. Individuele journalisten die ernstig werden bedreigd vanuit de hoek van de georganiseerde criminaliteit. Het resulteerde in een convenant met afspraken over geweld en agressie tegen journalisten. 2018 was ook het jaar waarin – eindelijk – het recht op journalistieke bronbescherming wettelijk werd verankerd.
I. Aanslagen, bedreiging van journalisten en convenant
Er werden in 2018 ernstige aanslagen gepleegd op de media, met als kennelijke doel intimidatie van journalisten die berichten over zware criminaliteit. Het pand van Panorama werd beschoten met een raketwerper. Er werd een verdachte aangehouden die lid is van een motorclub die gelieerd is aan Ridouan T., die volgens het OM opdrachtgever is van een aantal liquidaties in de onderwereld. Kort daarna werd een aanslag gepleegd op het gebouw van De Telegraaf. Een busje reed tegen de gevel van het hoofdkantoor van De Telegraaf. Er brak brand uit en de materiële schade bedroeg bijna een miljoen euro. Het OM denkt ook bij deze aanslag dat Ridouan T. de opdrachtgever is. Misdaadjournalisten Paul Vugts van Het Parool en John van den Heuvel van De Telegraaf werden al langer ernstig bedreigd. Er zou een prijs op hun hoofd zijn gezet. De dreiging komt vanuit de hoek van de zware drugscriminaliteit en wordt zeer serieus genomen. Beiden worden al gedurende een lange periode beveiligd. De bedreigingen leidden er toe dat John van den Heuvel enige tijd niet naar de studio van RTL kon om zijn televisiewerk te doen.
De Tweede Kamer hield een hoorzitting over bedreigingen en geweld tegen journalisten, onder meer naar aanleiding van het alarmerende onderzoeksrapport ‘Een dreigend klimaat’ uit 2017. Er werd een Stuurgroep agressie en geweld tegen journalisten opgericht waarin de betrokken partijen (politie, OM, NVJ en Genootschap van Hoofdredacteuren) overlegden over maatregelen en kwamen tot een convenant, dat door de Minister van Justitie is bekrachtigd. De afspraken, die nader zullen worden uitgewerkt in een Protocol Geweld tegen Media, betreffen (a) maatregelen gericht op het vergroten van het bewustzijn over (on)veiligheid,
(b) het opstellen van een collectieve norm over welk agressief en intimiderend gedrag niet wordt getolereerd,
(c) het ontwikkelen van een app,
(d) opleidingen en trainingen om journalisten weerbaar te maken tegen agressie en intimidatie, en
(e) afspraken met politie en Openbaar Ministerie, onder meer over de registratie van meldingen en aangiftes van journalisten, hoge prioriteit aan de opsporing en vervolging, lik-op-stuk-beleid en (super)snelrecht, het verhalen van schade op de dader, en een hogere strafeis.
De Raad van Europa heeft in het kader van de implementatie van de Aanbeveling van het Comité van Ministers inzake de veiligheid van journalisten met belangstelling gekeken naar dit convenant. De voorlopige bevindingen van het onderzoeksrapport ‘Securing a favourable environment for journalists in the Netherlands’ zijn in dat verband in juni 2018 in Straatsburg gepresenteerd.
II. Bronbescherming
Op 1 oktober 2018 is de Wet bronbescherming in strafzaken in werking getreden. Het OM heeft de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden bij journalisten aangepast aan de wettelijke regeling. Het recht op journalistieke bronbescherming is niet beperkt tot journalisten, maar geldt ook voor ‘publicisten’. Het recht op journalistieke bronbescherming geldt ten aanzien van alle personen die zich op professionele wijze bezighouden met berichtgeving. Dit betreft dus niet alleen diegenen die geheel beroepsmatig en alleen tegen betaling als journalist werkzaam zijn, maar nadrukkelijk ook diegenen die parttime of onbetaald journalistiek bedrijven of die als ‘publicist’ een substantiële bijdrage leveren aan het publieke debat.
Voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet waren er in 2018 helaas maar liefst drie incidenten waarbij de politie het recht op bronbescherming schond. Fotograaf Joey Bremer van MediaTV bleek te zijn afgeluisterd. Er was een incident rondom het opvragen van telefoondata van een journalist van het Brabants Dagblad en een plan om hem in een horecagelegenheid af te luisteren. En een journalist bleek daadwerkelijk met richtmicrofoons te zijn afgeluisterd toen hij in een openbare gelegenheid met een bron over een liquidatiezaak sprak.
Op 1 mei 2018 is de vernieuwde Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten in werking getreden. Daarin is voorzien in rechterlijke toetsing alvorens de diensten specifieke bevoegdheden mogen inzetten jegens journalisten. Vanuit de journalistiek is hierop veel kritiek, omdat met name bij het inzetten van een ‘sleepnet’ gegevens van journalisten en hun bronnen zullen worden vergaard zonder dat daar specifiek voorafgaande rechterlijke toestemming voor is gegeven. De in kort geding voorgelegde eis om dit onderdeel naar aanleiding van de uitkomst van het raadgevend referendum niet in werking te laten treden werd afgewezen. Er is een bodemprocedure aangekondigd om de waarborgen rondom journalistieke bronbescherming te laten toetsen. Over het delen van gegevens met buitenlandse inlichtingendiensten en de gevolgen die dat heeft voor journalistieke bronbescherming werd geprocedeerd in de zaak die bekend staat als ‘Burgers tegen Plasterk’. Tot en met de Hoge Raad werden de vorderingen afgewezen. De zaak is aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens voorgelegd.
III. Beschuldigingen en privacy
In het kader van ‘Me Too’- onthullingen berichtte Nieuwe Revu met naam en toenaam over personen die van seksueel grensoverschrijdend gedrag werden beschuldigd. Zeker bij beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend is van belang dat er zorgvuldig journalistiek onderzoek wordt verricht. Onderdeel hiervan is een correcte toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor. De rechter oordeelde dat de publicatie in dit geval was toegestaan. Nieuwe Revu was daarbij gerechtigd haar bronnen geheim te houden.
GeenStijl ging flink over de schreef door een plasseksfilmpje met Patricia Paay online aan te bieden. De rechter oordeelde dat de aangeboden ‘embedded link’ een onrechtmatige verdere verspreiding
was van eerder op Twitter geplaatst beeldmateriaal. De verspreiding van overduidelijk tot de intieme privésfeer behorend, seksueel getint foto- en/of videomateriaal is in beginsel altijd onrechtmatig. De rechter begrootte de door Paay geleden immateriële schade op € 30.000. De hoofdredacteur van GeenStijl en de gedaagde redactieleden zijn daar op persoonlijke titel aansprakelijk voor.
De Telegraaf beschuldigde advocaat en hoogleraar strafrecht mr. Franken er ten onrechte van dat hij briefjes voor zijn cliënt Willem Holleeder de gevangenis in zou hebben gesmokkeld. De paginabrede kop op de voorpagina van De Telegraaf luidde ‘Postbode van Penoze’. Dit was volgens de rechter onjuist, net als de inhoud van het artikel. De krant werd veroordeeld tot rectificatie op de voorpagina, met het woord ‘RECTIFICATIE’ paginabreed daarboven in dezelfde lettergrootte als De Telegraaf eerder voor de kop gebruikte.
Omroep Max en Follow The Money werden voor de rechter gedaagd in verband met hun berichtgeving over misstanden bij de ouderenbond ANBO. De rechter oordeelde dat zij niet hoefden te rectificeren. Omroep Max had voldoende invulling gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor. Zij had de vertegenwoordiger van de ANBO uitgenodigd om in de uitzending op te treden, maar die sloeg de uitnodiging af, terwijl dit bij uitstek de gelegenheid was geweest om een tegengeluid te laten horen. De betrokken journalisten hadden de ANBO een uitgebreide vragenlijst toegezonden, maar de ANBO wilde daar niet inhoudelijk op ingaan. Dat die vragenlijst in de ogen van de ANBO suggestief was, maakte volgens de rechter niet dat in dit geval onvoldoende mogelijkheid tot wederhoor was geboden.
IV. Vrijheid van nieuwsgaring
Een gemeenteraadslid sprak telefonisch met een journalist van het AD over een burgemeestersbenoeming, en zei daarbij meermaals dat de inhoud van het gesprek vertrouwelijk was. De telefoon stond op de luidsprekerstand en een journaliste van een huis-aan-huiskrant, die bij de journalist van het AD aanwezig was, nam het gesprek op met haar mobiele telefoon. Er volgde eerst een strafzaak tegen de journaliste van de huis-aan-huiskrant. De rechtbank oordeelde dat zij een strafbaar feit had begaan door zonder toestemming een telefoongesprek op te nemen. Het raadslid begon vervolgens een civiele procedure over de vraag of het onrechtmatig was dat de journaliste de verkregen informatie had gedeeld met anderen. De rechter wees zijn vorderingen af. De eenzijdige melding van het raadslid dat wat hij vertelde vertrouwelijk was, had nog niet als gevolg dat de journaliste daaraan gebonden was. Het raadslid had hij zich bewust moeten zijn van het risico dat – ondanks de door hem gevraagde vertrouwelijkheid – het gesprek niettemin openbaar gemaakt zouden kunnen worden.
Radioprogramma De Nieuws BV besteedde aandacht aan de plannen van de politieke partij Denk voor een nepbanner met een foto van Geert Wilders en het logo van de PVV, met daarop de tekst “Na 15 maart gaan we Nederland zuiveren”. De politici hadden voorafgaand aan hun gesprek met de journalisten, dat in een fractiekamer in de Tweede Kamer plaatsvond, uitdrukkelijk verklaard dat het niet mocht worden opgenomen. De journalisten namen het gesprek niettemin op en gebruikten die opnamen in de uitzending toen de politici van Denk de inhoud van het besprokene ontkenden. De politici van Denk spanden een rechtszaak aan. De belangen van de journalisten wogen volgens de rechter zwaarder dan die van de politieke partij. Dat de journalisten heimelijk geluidsopnamen hadden gemaakt van het gesprek was op zichzelf nog niet voldoende om de vorderingen van Denk te kunnen toewijzen, aldus de rechter. Het (gebruik) maken van heimelijke opnamen kan namelijk gerechtvaardigd zijn indien de informatie moeilijk via een andere weg is te verkrijgen. De rechter wees alle vorderingen van Denk af.
Op papier zijn de afspraken over de politieperskaart helder: journalisten mogen met die kaart ‘achter het lint’ werken om het nieuws te verslaan. De praktijk is echter weerbarstig. De politie houdt zich regelmatig niet aan de afspraken, en weigert journalisten door te laten. Ruim 60 procent van de politieperskaarthouders wordt vaker dan eens per jaar buiten het lint gehouden. Lang niet alle klachten hierover worden door de politie in behandeling genomen. Dit blijkt uit een in 2018 gehouden enquête van NVJ/NVF onder alle politieperskaarthouders.
Zembla-journalist Ton van der Ham werd opgepakt bij een lezing over openheid in het UMC Utrecht. Een terminaal zieke patiënt die door een fout van het ziekenhuis niet meer genezen kan worden, gaf de lezing en had Van der Ham nadrukkelijk uitgenodigd. Het ziekenhuis deed aangifte tegen Van der Ham en ontzegde hem voor de duur van een jaar de toegang tot het ziekenhuis. Pas nadat dit een flinke rel werd trok het UMC Utrecht het toegangsverbod in, maar de aangifte bleef staan.
Op gemeentelijk niveau blijft vrije nieuwsgaring een aandachtspunt. Zo had de gemeente Westland een ‘Persprotocol’ opgesteld met nogal wat beperkingen voor de media. Ook had de burgemeester van deze gemeente laten weten actief op basis van inhoudelijke afwegingen bepaalde media buiten de deur te houden. De NVJ en het Genootschap van Hoofdredacteuren stuurden een brief aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Genootschap van Burgemeesters over het ongeoorloofd beperken van de bewegingsvrijheid van de pers door gemeenten.
Mr. Otto Volgenant (1969) is advocaat. Zijn cliënten zijn uitgevers, omroepen, journalisten, internetbedrijven, tv-producenten en NGO’s. Hij adviseert de NVJ geregeld over de juridische aspecten van persvrijheid en privacy, en voert regelmatig principiële procedures hierover. Hij was betrokken bij een aantal hierboven genoemde procedures. Volgenant is partner bij Boekx Advocaten Media, IP & Privacy.
Dr. Tarlach McGonagle (1976) is werkzaam bij het Instituut voor Informatierecht van de Universiteit van Amsterdam. Hij is gespecialiseerd in internationale en Europese mensenrechten, onder meer op het gebied van vrijheid van meningsuiting en mediarecht. Hij schrijft regelmatig rapporten voor de Raad van Europa, de OVSE en andere intergouvernementele organisaties en NGO’s. Hij is lid van de Committee of experts on quality journalism in the digital age van de Raad van Europa.